Er verscheen in de hemel een indrukwekkend teken:
een vrouw, bekleed met de Zon, met de Maan onder haar voeten en een krans van twaalf sterren op haar hoofd. Ze was zwanger en schreeuwde het uit in haar weeën en haar barensnood. Er verscheen een tweede teken in de hemel:
een grote, vuurrode draak, met zeven koppen en tien horens, en op elke kop een kroon. Met zijn staart sleepte hij een derde van de sterren aan de hemel mee en smeet ze op de aarde. De draak ging voor de vrouw staan die op het punt stond haar kind te baren, om het te verslinden zodra ze bevallen was. Maar toen ze het kind gebaard had – een zoon, die alle volken met een ijzeren herdersstaf zal hoeden -, werd het dadelijk weggevoerd naar God en Zijn troon. De vrouw zelf vluchtte naar de woestijn. God had daar een plaats voor haar gereedgemaakt, waar twaalfhonderdzestig dagen lang voor haar gezorgd zou worden.
Toen brak er oorlog uit in de hemel. Michaël en zijn engelen bonden de strijd aan met de draak. De draak en zijn engelen boden tegenstand maar werden verslagen; sindsdien is er voor hen in de hemel geen plaats meer. De grote draak werd op de aarde gegooid. Hij is de slang van weleer, die duivel of Satan wordt genoemd en die de hele wereld misleidt. Samen met zijn engelen werd hij op de aarde gegooid. Toen hoorde ik een luide stem in de hemel zeggen:
‘Nu zijn de redding, de macht en het koningschap van onze God werkelijkheid geworden, en de heerschappij van Zijn Messias. Want de aanklager van onze broeders en zusters, die hen dag en nacht bij onze God aanklaagde, is ten val gebracht. Zij hebben hem dankzij het bloed van het Lam en dankzij hun getuigenis overwonnen. Zij waren niet aan het leven gehecht en hebben hun dood aanvaard. Daarom:
juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee:
de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’